Ik ben een waardeloos dichter, van mijn woorden kan ik niets kopen.
Ik breng dingen vanuit de wereld naar de zeecontainer, waar ik woon.
Ik breng dingen vanuit de zeecontainer naar buiten – het liefst
teksten en kunst
maar meestal zakken afval, oud papier en lege flessen wijn.
Ik eet en drink in de zeecontainer en poep en plas
dat wat ervan overblijft uit in mijn toilet.
Ik masturbeer en vrij in de zeecontainer.
Ik consumeer en gebruik dingen in de zeecontainer.
Ik leef in de zeecontainer en waan mijzelf gelukkig.
De zeecontainer als symbool van de kapitalistische, globaal verbonden wereld.
De zeecontainer als ruimte
waarin dingen opgeslagen en vervoerd worden; speelgoed, kleding, telefoons, voedsel, cocaïne
soms verdwaalde spinnen of insecten, of een verstopte noodkreet van een arbeider.
Ik woon, werk, en beweeg in de zeecontainer, omringd met andere zeecontainers.
Een wild geschreeuw, toen vloog er een raam open waaruit een gigantische teddybeer gesmeten werd.
Heb je liever rozen, of levercirrose?
Een jonge fazant rent over het fietspad.
De zon gaat onder, komt weer op, gaat weer onder. Geen slaap.
Op het internet lees ik dat de eerste financiële transactie op de maan betrekking zal hebben op maanzand, dat symbolisch verkocht en gekocht zal worden om duidelijk te maken dat de maan economische potentie heeft.
Elke dag is het einde van iets.
Ik wacht op de apocalyps terwijl ik dingen consumeer.
‘Waarom is ons zoiets vréselijks overkomen?’ Vroeg hij aan de psycholoog nadat het leed van de wereld in de vorm van een fataal ongeluk zijn leven binnengedrongen was; zijn geliefde was aan het hardlopen
toen een klein overgebleven stuk van een gevallen satelliet haar schedel verbrijzelde.
‘Wat een domme vraag,’ antwoordde de psycholoog.