It is often said that to be clinging to oneself is like having a thorn in the skin, and that Buddhism is a second thorn to extract the first. When it is out, both thorns are thrown away. But in the moment when Buddhism, when philosophy, or religion, becomes another way of clinging to oneself through seeking a spiritual security, the two thorns become one, and how is it to be taken out? This, as Bankei said, is “wiping off blood with blood.” (uit The Way of Zen van Alan Watts)
Om te voorkomen dat wat je gebruikt om de eerste doorn uit je huid te verwijderen geen vervangende last wordt, moet je het beschouwen als een vorm van gereedschap. Een pincet leg je weg nadat je een splinter uit je huid getrokken hebt, maar het pincet blijft wel bruikbaar. Je kan het later weer gebruiken om een andere (nieuwe) splinter weg te halen.
Het fragment van Alan Watts doet me denken aan de uitspraak van een boeddhistische monnik in het boek To a Mountain in Tibet van Colin Thubron. Wat ik me ervan herinner is dat hij zegt dat alle symbolen en goden slechts middelen zijn die als voertuigen dienen om mensen te helpen op de juiste weg te komen (die naar verlichting). In eerste instantie kan men oprecht in de symboliek en de god of goden geloven, tot men zich realiseert dat ze die niet meer nodig hebben omdat ze de verlichting hebben bereikt en ze hun geloof in symbolen aanzien voor wat het is. Zodra ze Het hebben gezien, zijn alle symbolen die naar Het verwijzen maar het niet zijn in feite overbodig geworden. Dit betekent niet perse dat ze geheel waardeloos geworden zijn, want ook wanneer je niet langer in de symboliek geloofd, kan je soms nog wel het belang ervan zien, of simpelweg het genot ervan ervaren.
In het oude China was er eens een droogte die al tijden een gemeenschap teisterde. De mensen kwamen om de zoveel tijd samen om gezamenlijk een ritualistische regendans uit te voeren, in de hoop dat de regen eindelijk zou komen en het land van de droogte zou redden. Toen een rondreizend filosoof aan het hoofd van dat dorp (welke functie precies weet ik niet meer, een priester of ander gezaghebbend figuur) vroeg of hij daadwerkelijk geloofde dat die regendans voor regen zou zorgen, antwoordde hij ontkennend; hij geloofde niet dat de dans werkelijk tot regen zou leiden, maar dat maakte niet uit. In het beste geval zou het toch, tegen beter weten in, effect hebben, maar hoe dan ook was de fundamentele functie van de dans niet het aanroepen van de regen, maar het bij elkaar brengen van de gemeenschap. De dans had primair als doel om de dorpsbewoners hoop te geven terwijl ze nader tot elkaar kwamen in hun gedeelde uitvoering van het ritueel. Het dansen gaf ze een gevoel van zelfbeschikking over iets waarover geen controle mogelijk is. Omdat ze iets konden doen, ook al was dat misschien tevergeefs. Door het dansen hoefde ze de droogte niet machteloos te ondergaan, want via het ritueel konden ze zich fysiek verzetten tegen de aanhoudende droogte, en zolang ze vol overgave konden dansen was er hoop. De regendans redde ze van hopeloosheid, ook al was de enige werkelijk-magische kracht ervan het versterkte gemeenschapsgevoel dat eruit voortkwam, en het gedeelde lijden onder de droogte fysiek tastbaar maakte tijdens het dansen.
Hetzelfde geldt voor tradities, gewoonten, etc. Alles is niet alleen iets op zichzelf, maar ook een middel; een instrument om iets (anders) te bereiken, een symbolisch voortuig om van A naar B te komen, of om te bouwen aan een gedeelde gemeenschap. In plaats van zich stuk te staren op de symboliek, moet men via de symboliek verder kijken naar wat achter en voorbij die symboliek ligt. Wat zijn de functies van het symbool? Waar dient het werkelijk toe, begrepen als een door mensen gemaakt iets dat de menselijke werkelijkheid kan beïnvloeden via de mensen die het symbool in welke vorm dan ook gebruiken? Elk symbool ontleent haar kracht aan de hoeveelheid mensen die de symbolen bewust of onbewust gebruikt, een symbool die niemand kent of begrijpt verliest zijn waarde en symbolische functie, en daarmee ook de mogelijke invloed die mensen via het symbool op de werkelijkheid kunnen hebben.
In hun (terechte) afkeer van de onderdrukking die zo vaak vanuit georganiseerde, institutionele religie komt, hebben sommige mensen een hekel aan alles wat riekt naar geloof. Hun afgunst ervan beroofd ze van de spirituele mogelijkheden die religies wel degelijk (kunnen) hebben; zolang men de religieuze symbolen maar kan zien voor wat ze zijn, en eventuele overtuigingen die erbij horen niet al te serieus neemt (of die dan tenminste humoristisch kan benaderen t.o.v. anderen), kan religie mooie handvatten bieden aan diegenen die op zoek zijn naar een spiritueel fundament, of een uitgebreid aanbod bieden aan existentiële filosofie die in alle religieuze poëzie en proza zit en als zodanig gebruikt kan worden als inspiratie voor bepaalde levenswijzen, zonder ideologisch te worden vergiftigd met de rest van de tekst die er omheen zit. Het is zo zonde om alle religie te willen uitdrijven in de misplaatste overtuiging dat elke en alle religie weinig anders omhelst dan verbloemde haatspraak. In de ogen van veel mensen is religie misschien wel de voornaamste bron van ons lijden; voor sommigen zou het zelfs de oorsprong ervan zijn. Onzin natuurlijk, want religie is zoals elk andere ideologie en overtuiging gebouwd op ideeën, en die zijn gefundeerd in bepaalde symboliek; die combinatie (dezelfde als waarop alle staten gebouwd zijn) is er een die altijd óók zal worden misbruikt door kwaadwillenden. Veel kritiek op religie is gerechtvaardigd, en zeker de drie grote religies van vader Abraham en hun vele afsplitsingen hebben in de regel een inherent problematische verhouding met alles wat van hun waarheid afwijkt, maar dat betekent niet dat deze religies niets waardevols hebben voortgebracht in hun eeuwenlange ontwikkeling (of, voor sommige; hun stagnatie). Diegenen die alle religie volledig afkeuren handelen het op eenzelfde radicale manier als religieuze fanatici doen wanneer ze alles wat buiten hun vroomheid valt veroordelen.